Om ontwikkelpaden te kunnen schetsen zijn ruimtelijke contouren van de gebieden gebruikt en is gevraagd om aan te geven welke vormen van landgebruik voorzien zijn/wenselijk zijn voor de toekomstige situatie – vaak zitten hier impliciet ook al maatregelen in – het is belangrijk om deze expliciet te maken. Hierbij wordt teruggegrepen op de leidende principes zoals die eerder in het proces zijn gegeven (bijvoorbeeld vanuit beleid of reeds eerder overeengekomen visies) of zoals deze in het gebiedsproces tot stand zijn gekomen. Daarnaast worden de voornaamste onzekerheden voor ontwikkelingen in het gebied benoemd. Dit zijn zowel maatschappelijke/sectorale onzekerheden als meer fysische onzekerheden.

 Stap 4 Leidende vraag 1

Het schetsen van ontwikkelpaden start door het uitzetten van een dimensie op de Y as (bijvoorbeeld klimaatrobuustheid of veerkracht). Het past het beste bij de huidige manier van werken om deze as zo concreet mogelijk te maken. Vanwege het integrale karakter van ontwikkelpaden is dit vaak niet eenvoudig. Hierbij kan gedacht worden aan verschillende (beleids)sectoren: natuur, productie, beleidsdoelen, kwalitatief en kwantitatief (schaalniveaus), gemiddelde situaties en extremen. In KLIMAP is er om deze reden soms ook voor gekozen om de Y-as minder specifiek te maken en te spreken over meer of minder veerkracht/klimaatrobuustheid. Waarbij we methodisch aansluiten bij de IPCC methodiek zoals deze hierboven in de figuur is getoond.

Vervolgens wordt op de X-as de tijd in jaren uitgezet. Bij de werksessies binnen KLIMAP werd vaak 2050 aan het eind van de X-as gezet. Dit is natuurlijk een arbitrair getal, maar sluit aan op huidige beleidshorizonen. We kijken dan als het ware één generatie vooruit vanaf nu. Hoe verder het getal in de toekomst komt te staan hoe lastiger het ook wordt voor de deelnemers aan de workshops om zich hier een voorstelling van te kunnen maken. We wijken hier dus bewust af van de 2100 die door de IPCC als tijdshorizon wordt gebruikt.